HET PAROOL

Mannenmaal is op zijn best bij de schijnbaar simpele situaties

DRIES MUUS

Het begint op een natuurbegraafplaats. De wereldberoemde kunstschilder Ben Roovers is dood, weggestopt in de winterse viesgrond, in een kartonnen doos. Aan dat verse graf staat de moordenaar. Die zichzelf geen moordenaar voelt, hooguit een dief. Meteen na de intrigerende proloog maakt Rinske Hillen (1975) een sprong terug in de tijd. Het is zomer. Ben Roovers leeft nog. Hij wordt bezocht voor een interview door zijn ex Eva, die inmiddels jarenlang braaf getrouwd is, een kind heeft en kunstjournaliste is. Detail: haar man heet Wout – net als de ‘dief’ uit de proloog.

 

In korte hoofdstukken, afwisselend vanuit Wouts en Eva’s perspectief verteld, leren we wat er tussen die zomer en die winter is gebeurd. Hillen onthult stap voor stap grensoverschrijding na grensoverschrijding, welke rol de twee echtelieden hebben gespeeld in Roovers’ dood. Dat Wout naast een jaloers echtgenoot ook een controversieel kinderarts is, in opspraak vanwege een pleidooi voor euthanasie bij ongeneeslijk zieke baby’s, maakt de zorgvuldige onthulling nóg prikkelender.

 

 

Hillen heeft een goed gevoel voor timing, afwisseling, subtiele en bruuske wendingen, en voor de spanningsboog van de lezer en die van haar hoofdspersoon, die zichzelf steeds minder in de hand hebben. Het tweede sterke punt: die personages. Hoe goed en hoe gedetailleerd ze zijn uitgewerkt.

Daarmee zijn we meteen bij een van de sterkste punten van Mannenmaal; de compositie. Hillen heeft een goed gevoel voor timing, afwisseling, subtiele en bruuske wendingen, en voor de spanningsboog van de lezer en die van haar hoofdspersoon, die zichzelf steeds minder in de hand hebben. Het tweede sterke punt: die personages. Hoe goed en hoe gedetailleerd ze zijn uitgewerkt. Hoe volledig Hillen hen kent en in elke handeling hun karakter laat zien. Die sscherpe karaktertekening heeft wel een keerzijde. Wout, Eva en Ben gedragen zich in alles wat ze doen zó consequent, dat ze soms iets schematisch krijgen. Zoals ook de grote verhaallijnen, de zijpaden en de persoonlijke achtergronden soms wel érg keurig bij elkaar passen.

Net als in haar debuut Houtrot, wisselt Hillen trefzekere, inzichtelijke passages af met gewild-filosofische of melodramatische zinnen. Ze lijkt op haar best als ze niet nadrukkelijk filosofeert over grote thema’s als De Vrije Wil of Kunst, of de Ziel, maar schijnbaar simpele (dat wil zeggen: hopeloos complexe) liefdes of werksituaties beschrijft. Juist in dié passages klinken de grote thema’s des te aangrijpender door.